LaMa in Marokko

juli 2004







door Mark

op basis van tijdens de vakantie genoteerde losse opmerkingen,
geschreven in Utrecht tussen maandag 26 en vrijdag 30 juli 2004,
en aangevuld en herschreven tussen vrijdag 30 juli en woensdag 20 oktober 2004





Naar Corsica

    "We gaan samen op vakantie," zei Laura tijdens de afwas, ergens in juni. We kenden elkaar een maand of twee.
    "Da's okee," zei ik. "Naar een eiland."
    "Ben jij ooit op Corsica geweest?" vroeg Laura.
    "Nee."
    "Ik ook niet."
    "We gaan in juli."
    "Okee." De afspraak was gemaakt.
In de weken erna probeerden we om wat meer informatie te verkrijgen, onder meer op internet en in een reisbureau. We kregen folders mee van luxe hotels en appartementen, en in de reisboekenwinkel op de Vinkenburgstraat begrepen we dat het zuiden het minst toeristische en goedkoopste deel van het eiland was. Maar desondanks schier onbetaalbaar. En een beetje veel poeha wel. Niet veel later bedachten we ons. We zouden naar Marokko.



Naar Marokko

Niet met het vliegtuig. Dat is wel veel goedkoper en sneller, maar het bevalt ons weinig om, gelijk een tijdmachine, in Nederland in te stappen en slechts enkele uren later onze bestemming te bereiken. We kiezen voor de trein. We willen de reis echt meemaken, ondergaan, en we willen het landschap langzaam zelf zien veranderen. Het loket van NS Internationaal (het bestaat nog!) op het Centraal Station van Utrecht leert ons, na anderhalf uur op onze beurt wachten, dat een interrail-kaartje het goedkoopst is (het bestaat nog!). Ruim vierhonderd euro voor eenentwintig dagen treinen door de Benelux, Frankrijk, Spanje en Marokko. Enkele dagen later komen we terug met onze paspoorten om de kaartjes te kopen en een (verplichte) reservering te maken in de hoge snelheids-trein Thalys naar Parijs. De rest van de heenreis kan niet meer worden gereserveerd omdat we al over een paar dagen willen vertrekken. Vooruit maar.
Het is minder dan een week voor het vertrek als we ook besluiten tot vaccinaties. Misschien willen we het binnenland wel in, en van alle kanten worden ons in dat geval vaccinaties tegen DTP (ik meen dyfterie, tyfus en polio) en hepatitis a aangeraden. We halen de stofjes bij apotheek Koert op de Biltstraat (maar betalen voor tien in plaats van één milliliter en gaan dus terug om iets van tachtig euro contant als restitutie op te halen) en laten ons door de assistente van huisartsenpraktijk Binnenstad op de Breedstraat inspuiten, DTP in de linkerbovenarm en hepatitis rechts. Omdat de hepatitis-injectie onmiddellijk werkzaam moest zijn (en niet zoals gebruikelijk over een maand pas) krijgen we een ander stofje ingespoten en lopen we een kleine kans op de ziekte van Creutzfeld-Jacob, vertelt ons de apotheek en voegt eraan toe dat dat niet erg is en niet zeker. Benieuwd wat de bloedbank daarvan te zeggen zal hebben. Nog enkele dagen hebben we een beetje last van onze armspieren.
Op maandagochtend 5 juli vertrekken we, om elf voor zeven 's ochtends vanuit Utrecht voor de Thalys van zes voor acht van Rotterdam naar Parijs (geplande aankomst om vier over elf). Laura heeft een beetje koortslip rechtsboven, ik een vieze smaak in mijn mond van de stationskoffie uit Rotterdam. Het is een rookvrije trein en er is een vreselijke air‑conditioning. Voor mij is het voor het eerst dat ik in een hoge snelheids-trein zit. Het is ook voor het eerst in acht jaar dat ik in het buitenland ben. Aan de huizen herken ik België.
Het is rond half negen en erg mooi weer. Antwerpen ligt er prachtig bij (ik zie een reclamebord: Alle bier en biermanden). De Thalys heeft nog altijd een sukkelgangetje. Boven de schuifdeuren staat Alarme met ernaast iconen voor uitgang, luiers, WC, drank, telefoon, 2e klasse en niet-roken. Het emergency exit van het raam weerspiegelt in de zon op het tafeltje. Mochten archeologen over duizend jaar deze beschaving onderzoeken en daarbij deze trein opgraven, dan is onmiddellijk duidelijk welke de eerste levensbehoeften van de westerse mens waren. De WC is bijna continu bezet. Rond Kontich betrekt de lucht. Bij Sint-Katelijne-Waver staat een man met een klein jochie op z'n nek naar ons te kijken. We rijden misschien tachtig en hebben een half uur vertraging. Naast ons zit iemand te laptoppen. Met haar mobieltje belt ze door dat ze dood aan zal komen en dat ze binnenkort weer on‑line zal zijn. Ze stapt uit in Brussel.
Op Gare du Nord kom ik het metro-poortje niet door (en Laura wel) en moet dus een nieuw kaartje kopen terwijl Laura aan de andere kant op me wacht. Lange rijen en weinig overzichtelijk gedoe. Voor de zekerheid kopen we twee nieuwe kaartjes. Op Parijs Austerlitz zien we dat de eerst vertrekkende trein als bestemming Irún heeft, de Spaanse grensplaats in het westen van de Pyreneeën in Baskenland, en over slechts enkele minuten al vertrekt, twee over half twee 's middags. Geplande aankomst in Irún om drie over negen 's avonds. Da's wel heel mooi. De trein staat al voor ons klaar, en er lijkt niets te zijn gereserveerd, zodat we een hele coupé ongereserveerd voor ons alleen nemen. Ik heb een sterke vriendin. Laura is bijna een kop kleiner dan ik maar tilt haar even zware rugzak zonder moeite in het rek boven de zitplaatsen. Pas als we goed en wel zitten, bedenken we ons dat we zullen verhongeren. Vijf Snickers, twee appels en een restje ontbijtkoek uit Nederland.
Eenmaal in Irún kopen we dus de snackbar op het station half leeg, onder meer brood belegd met tortilla, en regelen we reserveringen naar Algeciras, in het uiterste zuiden van Spanje. Nog altijd even leuk onbegrijpelijk, die Baskische taal. Naar Madrid Chamartin is alleen mogelijk met een rookvrije nachttrein met louter eerste klas-zitplaatsen, die over een uur vertrekt (kwart over tien). Twintig euro bijbetaald. We hebben maar veertig minuten overstaptijd in Madrid (van station Chamartin naar Atocha), maar de mevrouw achter het loket vertrouwt erop dat dat voldoende is.
Het station van Irún is vrijwel onherkenbaar veranderd sinds ik hier achttien jaar geleden was, toen als jochie van zeventien op mijn eerste vakantie alleen. Om te vieren dat ik al zover was gekomen en om de overstaptijd te doden besloot ik toen, enigszins overmoedig, om het plaatselijke café binnen te gaan en een bier te bestellen. Het jochie wandelde de donkere kroeg binnen en waande zich John Wayne. Aan tafeltjes zaten Basken achter hun bier me aan te staren. Nonchalant leunde ik op de tapkast en bestelde mijn bier. Stay cool, stay cool, hoorde ik mezelf denken. Maar na nog maar één of twee slokken sloeg ik het glas uit nervositeit in een ongecontroleerde beweging van de bar af, kapot op de grond. De Basken hadden moeite om niet al te opzichtig te lachen, de barman haalde zijn schouders op, en ik schaamde me rot. Blijkbaar, zo concludeerde ik, tartte ik het lot al voldoende door op mijn zeventiende Spanje in te reizen. Bier was die vakantie niet voor me weggelegd.
De nachttrein naar Madrid is uiterst onprettig. De wagon heeft twee rijen bankjes van telkens twee zitplaatsen aaneen (met een armleuning ertussen) en een looppad in het midden, en de bankjes kunnen honderdtachtig graden worden rondgedraaid (waarschijnlijk als de trein de andere kant op rijdt, zodat alle inzittenden altijd vooruit kunnen rijden). Onze reserveringen zijn voor twee zitplaatsen ver van elkaar af, maar we nemen samen toch een leeg bankje in beslag. De conducteur spreekt onbegrijpelijk Spaans maar is vriendelijker dan zijn uiterlijk doet vermoeden. We begrijpen dat hij het wel zal regelen. Een groot deel van de reis is hij bezig met potlood en gum, en plakt de computer-uitdraaien van de reserveringen met plakband aan elkaar. Regelmatig wijst hij reizigers een tijdelijke of andere plaats toe. Wij mogen blijven zitten. Hij vindt het ook goed als er stiekem gerookt wordt, op het achterste balkon of op de WC. Beide raken in de loop van de reis bezaaid met peuken. We zitten op de achterste plaatsen in de achterste wagon van de trein. Rechts naast ons heeft de conducteur een bankje voor hemzelf en zijn tas.
In deze trein spreken we af dat we getrouwd zijn. Handig om bij elkaar te mogen blijven zitten, en denkelijk ook wel handig in Marokko. Erg leuk ook. Laura heeft in de vorige trein al een heel verhaal uitgedacht. Op 26 april (in werkelijkheid de datum van het begin van onze relatie) zijn we getrouwd, en dit is onze huwelijksreis. Waarop we ons zeer verheugd hebben en waarvoor we lang gespaard hebben, vandaar dat we (nog) geen trouwringen hebben. Die konden we nog niet betalen. Laura heeft ook al bedacht wat ze wil zeggen tegen opdringerige Marokkanen. Ik ben erg goed voor haar maar kan soms ook wel agressief zijn als dat nodig is. We moeten er erg om lachen.

We komen 's ochtends om vijf over half acht aan in Madrid Chamartin. Het is dinsdag 6 juli. We hebben nauwelijks en slecht geslapen. Het overstappen gaat goed omdat er een makkelijke treinverbinding tussen de beide stations is, maar op Atocha hebben we moeite om onze trein te vinden. Bovendien moeten de rugzakken door scan-apparatuur. Wat een groot station, maar wel veel behulpzame mensen, ondanks onze haast. Soms lijkt het een vliegveld, zo ruim. Het is nog geen vier maanden na de grote aanslag door Al Kaida op dit treinstation (toenmalig premier Aznar verloor enkele dagen later de Spaanse verkiezingen omdat hij zo graag had gewild dat het toch de ETA was geweest), maar er is al geen spoor meer van te zien.
De trein vertrekt weer eens vrijwel onmiddellijk nadat we zijn ingestapt, om kwart over acht (geplande aankomst in Algeciras om twintig over twee), en is luxe. Aan het plafond hangen televisiemonitoren waarop Amerikaanse speelfilms te zien zijn, en we krijgen gratis koptelefoons uitgereikt om het te volgen (het zal wel in het Spaans nagesynchroniseerd zijn geweest, maar we hebben het niet geprobeerd). Er is ook een restauratiewagon, waar we koffie en mineraalwater kopen. Eten hebben we nog voldoende (uit Irún). Tegenover ons zit een Fransman van Marokkaanse afkomst van een jaar of vijfendertig, die in Marokko zijn familie gaat bezoeken. Het Spaanse landschap is erg mooi, golvend en droog, met her en der begroeiing. In de buurt van Algeciras zijn veel ooievaars. Op bijna elke electriciteitsmast zit wel een nest, met soms vier ooievaars erop. Een enkele ooievaar zien we ook vliegen, opstijgen, landen.
In Algeciras merken we dat de zee niet ver kan zijn. Voor de zekerheid vragen we het na, bij iemand op het kleine plein vóór het station, en het blijkt inderdaad binnen loopafstand te zijn, ook met de rugzakken en in de warmte. In de haven zoeken we even naar het loket waar de bootkaartjes met interrail-korting worden verkocht. Een Canadese mevrouw loopt bij een loket weg en vergeet er haar paspoort. Ze lijkt nauwelijks verbaasd noch dankbaar als ik het haar breng. We kopen een retour (een jaar geldig) en lopen naar de boot. We letten extra op onze rugzakken. Niemand mag de mijne aanraken. Op de boot zien we dat de bar de enige rookplek is, en aan drie pursers die bij elkaar staan vragen we de weg erheen. Als antwoord wijzen ze precies gelijktijdig alle drie een andere richting uit, en alle vijf barsten we in lachen uit. Laura en ik knikken de drie quasi-begrijpend toe, zeggen: "Okay!" en lopen demonstratief van elkaar weg, ieder een andere kant op. Maar we weten het te vinden.
Het geplande vertrek om vier uur wordt half vijf. Mmm, heerlijk, om weer op een boot te zijn, alhoewel we niet aan dek mogen. Dit is de snelle, goedkope boot, die we toch hebben verkozen boven de langzame, dure. De wereld zit vol raadselen. Op de boot moeten we briefjes invullen met onze persoonsgegevens en afgeven bij een meneer met een laptop voor zijn neus, waarvoor we een stempel in ons paspoort terugkrijgen. Als we Afrika in zicht krijgen, over de helft van de reis, zien we dolfijnen meezwemmen met het schip. De passagiers staan ervoor op en lopen naar de ramen om te kijken. Wat een mooi gezicht, en wat zijn het er veel. Het wordt Laura's eerste en mijn tweede keer in Afrika (ik was twintig jaar geleden met mijn vader in Egypte).

top



Tanger

We stappen aan wal, een memorabel moment, en lopen vrijwel onmiddellijk een man tegen het lijf die zegt van de tourist service te zijn. Hij draagt een plastic kaartje op zijn bloes, heet ons welkom in Marokko en in Afrika, en biedt aan ons naar een hotel te brengen. Hij heet Moestafa en vertelt ons wat over het land en over Tanger. Het is een korte wandeling de oude medina in, en het blijkt een vrij luxe hotelletje, hotel Mamora (ook deze site), voor twintig euro per nacht (da's tweehonderd dirham). (Het adres was Rue de Postes 19, later is de straat hernoemd naar Rue Mokhtar Ahrdan in Petit Socco in de oude medina.) Op de kamer zijn een éénpersoons bed en een twijfelaar, een (koude) douche, en een uitzicht op een moskee en op de zee. Het is hier warm. Het is hier mooi. Onderstaande foto's zijn het uitzicht vanuit de hotelkamer, gemaakt door Laura met haar digitale camera. We weten Moestafa te lozen, ondanks zijn aandringen om ons de stad te laten zien en ondanks zijn teleurgestelde blik. We fooien hem. Dat moet maar goed zijn. We willen het toch echt zelf ontdekken.

x

x

De hele reis van Utrecht naar Tanger heeft zesendertig uur geduurd. We hadden verwacht dat het hier één uur vroeger dan in Nederland zou zijn (Greenwich Mean Time), maar Marokko blijkt geen zomertijd te hebben en het is hier dus twee uur vroeger. Na een bootreis van tweeëneenhalf uur zijn we een half uur later dan de vertrektijd aangekomen. De zon gaat al rond acht uur onder (en komt rond vijf uur op).
Het hotel vraagt ons om onze persoonsgegevens, die we op een briefje invullen, net als op de boot. En net als op de boot (en in alle andere hotels die we in Marokko bezoeken) vragen ze ook om ons beroep. Met enige trots vul ik er "schrijver" in.
Hoewel we erg moe zijn, gaan we nog even de stad in. Het is niet heel warm (Spanje was veel warmer). Vele indringende geuren. Drukte. Kronkelstraatjes met een veelheid aan kleine winkeltjes. Vieze zwerfkatten en schattige, kleine zwerfpoesjes. Verkopers die elke drie meter aandacht vragen, soms zelfs ons de weg versperren om te zeggen dat we altijd al een bronzen schaal, kruiden en een dolk hadden willen hebben. We eten kip-couscous en kip-tajine. Deze zelfde avond kopen we onze trouwringen, waar we erg trots op zijn. We zijn gek op elkaar.

We slapen van elf tot elf en checken uit naar een kleiner, goedkoper hotelletje vlakbij, hotel-pension Marhaba (Rue de Postes 14), van tien euro per nacht (de helft van de prijs van hotel Mamora). Ze zijn bezig de entree te verven, en we komen binnen langs de opklapbare trap en de verfblikken. Het is woensdag 7 juli. We hebben luiken en een uitzicht op de straat, twee éénpersoons bedden die we aaneen schuiven, een vieze WC en een koude(re) douche, en via een losstaande stalen ladder kunnen we een mooi dakterras bereiken. In de schaduw ligt een schuwe en duidelijk zwangere poes. Vlak buiten het hotel is een groot koffiehuis met een luide televisie en een opschrift boven de deur ongeveer als: Wir sprechen Deutsch und hier wird man freundlich bedient.
Ondanks onze flinke nachtrust zijn we nog moe van de reis, en we lopen richting zee. Er is een brede boulevard tussen de beide driedubbele weghelften. De meest rechtse rijbaan wordt niet of nauwelijks door auto's gebruikt; die is gereserveerd voor brommers en een enkele fietser of paardenkar. Op de boulevard eten we brood onder een palmboom. We lopen naar het strand dat erg breed blijkt te zijn, en over een brede heuvel in het warme zand bereiken we de zee. We gaan eventjes pootjebaden. We zijn verbaasd hier mannen met blote bast en blote benen aan te treffen en tegelijk vrouwen die geheel gekleed te water gaan. De vrouwen die de zee in gaan, zijn zelden of nooit ouder dan veertig. Moeders en oma's blijven bij de spullen op het strand zitten, gehuld in hun djellaba's. Jonge jongens voetballen (velen, overal in Marokko, lopen in voetbal-shirts, met een naam en rugnummer) en doen opvallend vaak een handstand.
Laura heeft onder haar kleren haar badpak aan en durft de zee in te gaan. Ze is de enige die we zien in een badpak. In zee raakt ze aan de praat met twee meisjes die een beetje giechelen als ze opmerkt dat niemand in badpak is, maar haar verzekeren dat dat geen enkel probleem is. Ik let, vooral terwijl ze naar zee loopt en weer terug, op de reacties van de mensen, maar het lijkt alles erg mee te vallen. Samen concluderen we dat iedereen hier zo'n beetje alles mag doen wat hij of zij blieft. Alles is okee. Er wordt wel een beetje gekeken, maar niemand maakt ook maar aanstalten om een opmerking te maken. Op straat zagen we al vrij veel modern geklede mensen samen met vrienden in traditionele kleding. Een enkele vrouw draagt in het openbaar donkere sokken, een djellaba, handschoenen en een baard (een zwarte lap voor het gezicht, met soms maar een klein spleetje voor de ogen).
We zien politie te paard op het strand (niet erg handig, en ze komen ook wel vlak langs ons), die de mensen met gesnirp van fluitjes vermanen. Eén keer zien we hoe strandgasten hun honden moeten aanlijnen. Ook loopt er een man over het strand met een kameel aan een touwtje, als vervoermiddel van nergens naar nergens op het strand. Erg mooi, waardig dier. Tenslotte komen op het strand vijf, zeven, negen kleine meisjes op ons af die alleen Marokkaans spreken maar een beetje bang en zeer nieuwsgierig zijn. Zij en Laura spelen door plastic flessendoppen naar elkaar over te gooien. We kunnen enkele woorden van elkaar begrijpen. Onderstaande foto's zijn op deze dag op het strand genomen.

x

x

x

Terug in de stad komt een jongen achter een hekwerk vandaan zodra hij mij een sigaret ziet opsteken, en vraagt me om een sigaret. Zijn vriend blijft achter het hek, en het valt Laura op dat die er zelfs nog vager uitziet dan deze jongen. Hij leidt ons door de stad, onder meer langs moskeeën en een mooie, kleine en donkere broodbakkerij, feitelijk alleen een grote stenen oven waar mensen hun deeg kunnen komen brengen. We komen over een pleintje met voetballende jeugd, en hij brengt ons uiteindelijk door een poortje in een muur op een hoog uitstekende rotspunt met een fraai vergezicht over de stad, het strand en de haven. We genieten er van de vele zwaluwen en de ondergaande zon. Als we afscheid willen nemen van onze 'gids' vraagt hij vijf euro. Wij vinden tien dirham genoeg, en weten zowaar weer van hem af te komen. Niets voor niets.
Er wordt mij zeer vaak hash aangeboden. Minder dan een keer of vijf per dag komt, in het hele land tijdens ons hele verblijf, niet voor. Na enkele dagen tel ik ze, voor de grap, en ben soms al aan het eind van de ochtend bij vijf of zes. Meestal wordt het gefluisterd in het voorbijgaan, soms gebeurt het wat luider en opzichtiger. "Good stuff, mister...?" No, sorry, we only buy bad stuff! We just don't want good stuff, thank you. Elke dag hebben we tenminste een liter mineraalwater bij ons, dat slechts vijf dirham per fles van anderhalve liter kost, en we zorgen dat we niet zonder WC‑papier komen te zitten, dat hier schaars gezaaid is.
Hoewel het niet duur is, eten we lang niet altijd in een restaurant of café. Vaak kopen we brood, water en vruchten bij een winkeltje en eten het buiten of op onze hotelkamer op. Een brood kost veelal slechts één dirham. De kaas die we erbij kopen is bijna altijd La Vache Qui Rit, in een rond kartonnen doosje (soms is het de plaatselijke variant Kiri). Een enkele keer kopen we een stuk cheddar, als ze het hebben. Het mineraalwater is altijd Marokkaans, en komt van verschillende bronnen, vaak uit de omgeving van Fès.
's Avonds passen we in een winkel ieder djellaba's maar kopen nog niks. We worden als Nederlanders achtervolgd met de zinsnede: "Kijken kijken niks kopen!" Onze nationale gierigheid behoort tot onze meest roemruchte karaktertrekken. We eten sardines in een klein restaurantje dichtbij de zee. Later diezelfde avond zitten we op het gras op het midden van een vrij groot plein dat schuin is aangelegd (zie onderstaande, enigszins bewogen foto), en we zien er verkopers rennen met hun waar, die in grote zeilen en kleden is gewikkeld, denkelijk voor de politie uit omdat ze niet de benodigde vergunningen hebben voor straatverkoop.

x

Er is in dit land geen kaart waarop een grens staat aangegeven tussen Marokko en de (bezette) Westelijke Sahara. Op elke kaart die we zien, lijkt het net of het één land is. Eén keer, in een buitenwijk van Tanger, loop ik een krant tegen het lijf waar ik in de kop het woord Polisario zie staan. Nu al sinds 1976. Komt dat referendum ooit nog?

We gaan om elf uur naar bed en slapen tot zeven uur op donderdagochtend 8 juli. Ik ben een beetje verdrietig vanwege ons vertrek uit deze stad en een beetje chagrijnig omdat mijn heuptasje (met portemonnee en papieren) niet aan mijn op de markt in Utrecht nieuw gekochte broek blijkt te passen. We drinken koffie en drie thee in het koffiehuis naast de ingang van ons hotelletje, begeleid door een Amerikaanse film op de televisie die in het Arabisch wordt ondertiteld. Alle andere gasten kijken geïnteresseerd naar de film. De thee is heerlijk, zoet en geurig.
We willen lopen naar het treinstation. Tenminste, dat denken we van elkaar. Later zullen we het ter sprake brengen en blijkt dat we allebei ook best een taxi hadden willen nemen. Het blijkt een heel eind te zijn. Wel zien we op deze manier een groot deel van de ruime, deels nog in aanbouw zijnde buitenwijken van Tanger, en we lopen langs een parkeerplaats voor vrachtwagens en een militair complex waar we aan een zeer vriendelijke soldaat de weg vragen. Hij staat op wacht bij de ingang maar loopt desondanks een meter of vijftig met ons mee om ons het dak van het station te tonen dat van daaruit al zichtbaar is. Het staat middenin het niets en blijkt fonkelnieuw, nog niet eens helemaal afgebouwd. Zo her en der hangen nog rood-witte linten en wordt duidelijk nog de laatste hand aan het gebouw gelegd. Het is ruim en hoog. We komen er rond half één aan en om twee uur gaat er een trein naar Rabat, Casablanca en Marrakech. We willen eerst naar Casablanca, de grootste stad van het land. We kopen brood en een pizza, die voor ons wordt ingepakt.
Er zijn weinig gebouwen zonder een ingelijste foto van de koning, soms de enige jaren geleden overleden vorige, Hassan II, soms de huidige, Mohammed VI. In overheidsgebouwen en openbare gebouwen maar ook in winkels, cafés en restaurants. Sommige restaurants hebben een foto van een thee drinkende koning. Bijna overal hangt tenminste één foto. Koningsgezindheid valt hier af te lezen, zo lijkt het ons, aan het formaat en het aantal foto's van de vorst. Marokkaanse vlaggen zijn overal.
Het wordt onze eerste treinreis in Marokko. Als we naar de trein willen lopen, blijkt dat we een supplement nodig hebben. Hè bah. Zo lijkt het of dat dure interrail overbodig is. Later, als we het niet tevoorschijn halen en alleen ons supplement aan de conducteur tonen, blijkt dat inderdaad zo te zijn. Interrail is niet geldig in dit land, hoewel NS Internationaal (evenals de voorwaarden van interrail zelf) zegt van wel. Ons 'supplement' is gewoon een treinkaartje, identiek aan de kaartjes waarmee de andere passagiers reizen en waarmee de conducteur ook zonder ons interrail te zien genoegen neemt. Elke reis kost ons zo'n dertig tot vijftig dirham extra.
Ik vraag de conducteur vóór het instappen of er een rook-coupé is, wat hij blijkbaar als verzoek opvat. We volgen hem de trein in, en hij stuurt enkele reizigers een coupé uit. Daarna mogen wij er plaatsnemen. Er zijn inderdaad asbakken, maar later begrijpen we dat alle treinen in Marokko rookvrij zijn behalve de looppaden en de balkons. Drie Amerikaanse meisjes vragen of ze bij ons mogen komen zitten, en wij antwoorden: Ja, maar dit is wel een rook-coupé hoor. Ze nemen toch plaats, maar roken niet. Tegenover ons komt een meneer te zitten die een Arabisch kruiswoordraadsel in de krant zit op te lossen en kort na mij zelf ook een sigaret opsteekt. De drie meisjes kijken niet naar het landschap maar praten vrijwel alleen over Amerika, en met name eentje van hen is een ware spraakwaterval (na een tijdje vraagt Laura mij: "Mag dat meisje nou uit?"). We begrijpen dat ook zij nog maar net in het land zijn. Eén of twee uur later gaan ze gelukkig de Lonely Planet-gids zitten lezen. Kijken wat ze straks kunnen bezoeken, terwijl ze er nu en hier al zijn. Maar goed. "Geef een Marokkaan nooit je linkerhand hoor," waarschuwt één de andere twee. Oh nee, zoiets begrijpen ze niet in dit land, een toerist die zijn of haar linkerhand gebruikt in dit land. Domme Marokkanen immers met hun geborneerde achterlijke gebruiken. Goed spellen hoor, die gids! Goed onthouden!
Na een aantal uur pulken we de per ongeluk scheef gehouden pizza uit de rand van de doos. Best lekker, wel. Daarna stappen we over in Sidi Kacem, zoals vrijwel alle reizigers in onze trein, naar een al gereed staande trein die ons verder zal brengen, weer terug richting kust. Het is een mooi land, erg droog, met talloze ezeltjes, grote, witte vogels die we ervan verdenken ibissen te zijn (maar waarschijnlijk koereigers zijn geweest), schaaps‑ en geitenherders verspreid over de velden, maar ook vrij grote sloppenwijken aan de randen van de steden. Laura leest The Good Terrorist door Doris Lessing, en op een vraag van een Marokkaan in de coupé zegt ze: "I like Doris Lessing." Zijn antwoord luidt: "I like the terrorist!" In de buurt van Rabat, waar de trein door veel tunnels rijdt, zien we weer ooievaars, maar niet zoveel als rond Algeciras. We komen rond half acht in Casablanca aan (ook wel Casa genoemd). Het centrale treinstation heet er Casa Voyageurs.

top



Casablanca

We zoeken iets te lang naar een hotel, maar het eerste dat we te zien krijgen is ook wel erg vaag en een beetje te vies. Het wordt donker en de stad begint ons een onaangenaam gevoel te geven. Er hangt een onbehaaglijke sfeer. Een enkele straat durven we in de duisternis zelfs helemaal niet in te lopen. Geen vergelijking met Tanger. We vinden een restaurantje waar ze ons nog wel te drinken maar niet meer te eten willen serveren, met de opmerkelijke naam Evasion. Het is er sjiek, maar ze hebben er goeie koffie en thee. Hoe zuidelijker we komen, des te meer hurkplees en des te minder WC‑papier we vinden. We zijn wel gesteld op zitplees en papier.

De volgende dag, vrijdag 9 juli, word ik wakker met koppijn. De douche is vies maar wel warm, en mag maximaal een kwartier gebruikt worden. In de lobby hangen drie afbeeldingen, zoals de eigenaar ons uitlegt van de steden Mekka, Medina en El Kuds. De foto van Mekka toont de Ka‑aba met een grote schare pelgrims eromheen. Het is onze eerste vrijdag in Marokko. We gaan voor ontbijt weer naar De Ontwijking, zoals we Evasion noemen, en mijn koppijn gaat over omdat Laura zo lief is om voor een hoofdpijnpil voor mij terug te lopen naar het hotel (hotel Terminus, tegenover het treinstation 'Casa Voyageurs'). We eten brood met omelet en friet, en nemen dan een taxi naar de medina. Het lijkt inderdaad wat ver om te lopen, en taxi's zijn goedkoop in dit land (meestal tussen tien en dertig dirham). De oude medina is eigenlijk wel mooi, wat we niet zo hadden verwacht in deze stad. Laura koopt een maïskolf die door een oude en bebaarde man op een steenkoolvuurtje zwartgeblakerd is. Op veel plaatsen worden slakken verkocht (wat we buiten Casablanca niet of nauwelijks gezien hebben). Op sommige plaatsen ligt de grond bezaaid met lege huisjes. We zien een verkoper die in slaap is gevallen tussen zijn stapels meloenen (zie de onderstaande foto).

x

We komen uit op een rustiek pleintje met bankjes, en nemen plaats naast een versleten verkoopster achter een kistje met vier of vijf pakjes sigaretten. Ze geeft mij een magazine zonder kaft en gebaart dat ik daarop moet zitten in plaats van op het stenen muurtje. Ik ga er zelf op zitten, waarna Laura suggereert dat het waarschijnlijk de bedoeling was dat ik het aan haar had aangeboden. Ze heeft gelijk. Als ze even opzij kijkt, ziet ze dat de sigarettenverkoopster stiekem wijn zit te drinken, die ze verborgen houdt achter haar kistje. Als we weer willen gaan, geef ik het magazine met dank terug aan de verkoopster, die meteen opmerkt: "Cinq dirhams." We willen haar wel fooien, maar zitten krap in ons kleingeld. In totaal weten we iets van anderhalve dirham op te vissen. Ze slaat het met enige verontwaardiging af. Dan niet. Voor de huur van een zit-magazine... Sindsdien zorgen we er wel voor dat we telkens voldoende kleingeld in onze broekzak paraat hebben.
Op weg naar het strand lopen we langs (een toeristische luxe tuin en dito restaurant en daarna langs) een hoge stadsmuur. Op één van de gebouwen staat de tekst: Rick's Café. Juist ja. Steeds dichterbij de grote moskee Hassan II komen we. Wat een ding. Pas na thuiskomst leert me mijn Encarta-encyclopedie dat het de grootste moskee ter wereld is, voltooid in 1993. Groot ja. Maar mooi ook, daar zijn we het allebei over eens. Aanvankelijk vond ik het wel wat toeristisch om erheen te lopen, maar nu ik in de buurt kom bedenk ik me. Prachtige kleuren in ingelegde tegeltjes, enorme deuren, prachtige versieringen, mooie fonteinen rondom, een enorm plein ervoor, en het geheel symmetrisch opgetrokken. De toren maakt een hoek van vijfenveertig graden met de moskee (in het horizontale vlak ja, staat dus niet met de zijmuur tegen de muur van de moskee maar met de punt ertegenaan). Wat sjiek, wat schoon, wat netjes allemaal.
Voordat we de moskee bekijken zitten we enige tijd op een muur naar het rotsstrand en de zee te kijken. Het ziet eruit als een vies en modderig strand, maar er wordt toch druk gezwommen. Er lopen geüniformeerde agenten en soldaten rond met fluitjes, om de mensen uit de buurt van de moskee te houden of om ze te waarschuwen voor gevaarlijke poelen tussen de rotsen. Ze lijken wel vriendelijk, maar als ze langslopen vermanen ze alle mensen die op het muurtje zitten om hun benen niet aan de kant van de zee te houden. Iedereen draait zich om, ook wij. Een volgende keer sturen ze iedereen van het muurtje af. Iedereen loopt weg, en wij lopen maar naar de moskee.
Eén van de grote deuren staat open, bewaakt door een trotse man in een groen gewaad met een rode fez. Ongeveer twintig mensen staan op de drempel naar binnen te kijken. Het is er hoog, ruim en mooi. Een enkeling gaat naar binnen. Als ik vraag of ik ook mag, krijg ik als antwoord dat het vrijdag is en de moskee dus alleen voor islamieten toegankelijk is. Sjonge, hij neemt zomaar aan dat ik dat niet ben. Maar morgen zijn er weer rondleidingen. Aan de andere kant van het plein van de moskee liggen gebouwen met donker getinte spiegelruiten, die iets minder mooi onderhouden zijn, waarvan we denken dat het een universiteit of Koran-school is of zoiets. Een mevrouw die op het plein gefotografeerd wordt, doet zonder om te kijken iets teveel stappen achteruit en struikelt over het lage muurtje van de fontein. Ze valt er ruggelings in en meteen snelt een stuk of zeven mensen toe om haar te helpen.
Als we weglopen, zien we in de straat een stoet waarvan we denken dat het om een bruiloft gaat. Een muildier trekt een kar, en er lopen blije, zingende en soms swingende mensen achteraan. We kunnen niet onderscheiden wie er nu precies aan het trouwen zijn. Iets verderop nemen we een terrasje in een zijstraat, en even later komt er een paar keer een brommer voorbij. De bestuurder heeft zijn hond tussen hemzelf en het stuur geplaatst, en nadat hij drie of vijf keer zo voorbij is komen rijden, doet hij het met losse handen. De hond heeft nu zijn voorpoten op het stuur en lijkt erg te genieten, zijn kop in de wind. Mooi gezicht, een hond die een brommer bestuurt met zijn baasje achterop. We applaudisseren allebei.
's Avonds eten we in de stad in een klein restaurantje waar ze Indiaase en Marokkaanse specialiteiten serveren. Achter de bar zien we bier staan, en we drinken allebei Marokkaans bier bij het eten, volgens het etiket gebrouwen in Casablanca. We hebben nog niet eerder bier gezien in dit land.
We nemen ook weer een taxi terug, en als we op de hotelkamer komen, ziet Laura als eerste het beest. Grote goedheid. Ja, hij is enorm. Op het betegelde muurtje dat onze wasbak van de rest van de kamer scheidt, zit een enorme kakkerlak. De kleur is iets tussen beige, roze en geel in, en het lijf is zeker tien centimeter (zonder poten of de lange voelsprieten). We staan allebei een beetje perplex en zijn een beetje bang. Wat nu? Laura bedenkt de truuk met een glas en een viltje, maar die zijn er niet en zouden toch veel te klein zijn voor dit monster. Ik voer het uit met de lege prullenbak en een (ook nog te klein) A4‑tje. Hij is snel, maar ik gooi 'm met papier en al op het balkon en doe meteen de deuren en luiken dicht. Ik zie nog wel dat hij op zijn rug ligt, maar dat komt vast goed. Daarna liggen we op bed een tijdje bij te komen. Een belevenis. Pas ongeveer een kwartier later durven we op het balkon te kijken of ie weg is.
Vanochtend hebben we speciaal nog om schone lakens gevraagd (er lagen alleen een laken en een deken op het matras), die we hebben gekregen. Ze hebben de bedden niet uit elkaar geschoven en de nieuwe lakens er zelfs dwars overheen gelegd.

De volgende dag, zaterdag 10 juli, ben ik weer een beetje geïrriteerd bij het vertrek. We ontbijten weer in De Ontwijking en nemen de trein van kwart over elf naar Marrakech. De trein vertrekt met twintig minuten vertraging, en we komen in een coupé met vier vrouwen, waarvan twee oudere, eentje netjes van rond de veertig en eentje van rond de twintig, en ook twee kinderen, Sara van rond de tien en een jochie van vijf. Rond drie uur zijn we in Marrakech (met dezelfde twintig minuten vertraging). Als we de stad naderen, beginnen Sara en het jochie te zingen: "Marrakech! Marrakech!" Zelf heb ik fragmenten in mijn hoofd van de Marrakech Express door Crosby, Stills, Nash & Young. I smell the garden in your hair.

top



Marrakech

Laura doet op het station een slimme zet, na enkele vergeefse pogingen om een kaart van de stad te bemachtigen. Ze loopt de lobby van het dure Ibis-hotel binnen, om de hoek van het treinstation, en vraagt er een kaart. Ja hoor. En gratis. Het lijkt wel mee te vallen en we besluiten om voor een hotel naar de oude medina te lopen. Na deze wandeling zullen we besluiten om zoiets niet meer te vaak te doen. Het is hier flink warm, ruim boven dertig graden. Tijdens de tocht wordt Laura een beetje misselijk. We (drinken veel water en) nemen een aantal pauzes, onder meer bij de stadsmuur van de medina. Een voorbij lopende mevrouw ziet ons in omhelzing zoenen en roept ons op afkeurende toon iets toe wat ik versta als: "Fou!" Maar het lukt, en we vinden een hotel (Hotel de la Paix, vlakbij het bekende Jamaa El Fna-plein) in een zijstraatje van een drukke winkelstraat die ook in Amsterdam, Den Bosch of Oberhausen niet zou misstaan. Wat is alles hier mooi en schoon. En wat ruim. We zien nog maar weinig nauwe kronkelstraatjes.

Het hotel is gebouwd rond een kleine binnenplaats zonder dak. De deuren van de kamers komen uit op een gang met ballustrade rond deze binnenplaats. Onze eerste kamer, nummer 213, heeft wel een douche op de kamer maar geen raam. In de ochtend van zondag 11 juli verruilen we 'm voor een kamer schuin ertegenover, nummer 208, zonder douche en met raam. Er is wel een wastafel op de kamer, en de hele kamer is betegeld met een druk en kleurrijk mozaïek. We staan bij het afrekenen van deze kamer even te hannesen met het geld, en de hotelbaas rekent ons een lagere prijs dan op de borden staat. Misschien omdat hij denkt dat we niet zoveel geld hebben (omdat we de kamer zouden hebben verruild omdat die zonder douche goedkoper is), misschien ook omdat we met z'n tweeën op een driepersoonskamer slapen...? Hij spreekt voldoende Frans, maar wij niet.
We duiken de medina in. Een neger in een wit gewaad leidt ons een kruidenwinkeltje in en laat ons aan talloze potten ruiken. Hij demonstreert ons rijkelijk parfum, make‑up en allerlei pilletjes en poedertjes. Ik moet denken aan de herbalist in The Fall Of The House Of Usher door Peter Hammill. And the price is modest. No thank you, no! Met oogpotlood tekent hij in strepen en puntjes het "teken van Fatima" op Laura's voorhoofd. Hij heeft ook een baby-kameleon te koop en zet het dier op onze handen. Het knijpt met zijn grijp-pootjes in onze vingers. In het terrarium zit het diertje op de rug van een leguaan. We zien in dit land wel vaker kameleons, leguanen en schildpadden te koop. In het winkeltje kopen we oogpotlood, parfum en een kaars, maar als hij zijn prijs noemt komen we erachter dat we onvoldoende bij ons hebben, minder dan de helft van wat hij vraagt. We geven hem er een halfvol pakje Camels bij en het restje Poho‑olie van Laura. Nadien ontmoet Laura vriendelijke aandacht op straat met het Fatima-teken op haar gezicht. Onderstaande foto's zijn gemaakt in onze (tweede) kamer in Hotel de la Paix.

x

x

x

Erna worden we in het Duits door een jongen naar zijn houtbewerkings-winkeltje geleid. Hij vertelt ons dat in Duitsland weliswaar alle arbeid al door computers gedaan wordt, maar in Marokko maakt men nog gebruik van de "Fusscomputer." Kijk maar! Hij neemt plaats achter een houten balk met erop twee stalen haken, waartussen hij een stuk hout klemt. In zijn hand heeft hij een stok met een touwtje eraan, die hij heen en weer beweegt zodat het stuk hout rond draait. Met zijn andere hand zet hij een beitel tegen het hout, die hij met zijn voet op de juiste plaats houdt. Hij kan ook houten rondjes loszagen, die dan rond het stuk hout kunnen bewegen. Zo snijdt hij langwerpige, ronde kunstige voorwerpen, met name baby-rammelaars en geluksbrengers. Voor ieder van ons maakt hij een gelukshanger, en we fooien hem ervoor. Laura neemt nog wat mislukte stukjes hout mee. Het ruikt heerlijk. Alles is van cederhout.
Verderop loopt een man ons tegen het lijf, die ons binnen nodigt in een groot huis. Op de begane grond is een binnenplaats met textielbewerking. Hij vertelt ons dat dit een coöperatie is van nomaden, en dat in zo'n huis de kamelen op de binnenplaats blijven en de Berbers op de bovenverdiepingen rusten. We zien hoe er kleden worden geweven, en we zien spinnenwielen gemaakt van een fietswiel. Hij leidt ons kronkelige trapjes op totdat we op het dak uitkomen en een mooi uitzicht over de stad hebben. We geven hem alles wat we nog aan kleingeld hebben.
Nabij de giromaat, op de hoek van de drukke winkelstraat waar de straat van ons hotel op uitkomt, kopen we bij een kleine uitstalling een ring met tekens die lijken op tekens van de dierenriem.

De volgende dag gaan we weer de medina in. Het is maandag 12 juli. Allebei willen we een djellaba en bijpassende schoenen. In een klein naai-winkeltje koop ik een witte, bijna doorschijnende kaftan, dat is zonder een capuchon. In een winkel iets verderop koopt Laura een witte djellaba met verticale zwarte streepjes en koop ik rode schoenen. De verkoper noemt de schoentjes met een scherpe neus Marokkaanse schoenen en die met een bolle neus Berber-schoenen. Van die laatste koop ik een paar, niet gelijmd maar handgestikt, en in het felrood.
Vanaf dat moment worden we op straat aangekeken, nagestaard, toegelachen en toegeroepen. We zijn de enige toeristen die we zien in dergelijke lange gewaden. We durven het aan een paar mensen te vragen, en begrijpen zo half om half dat het eruit ziet als huwelijkskleding maar dan precies verkeerdom (Laura in het bruidegomsgewaad en ik in het bruidsgewaad). Ach welja. Er zijn geen afkeurende of vijandige blikken voor zover we kunnen inschatten. Mensen stoten elkaar aan, en sommige voorbijgangers kunnen hun proesten maar nauwelijks inhouden. We knikken en lachen vriendelijk terug. We komen ook uit in een minder toeristische wijk van de medina, zo te zien een woonwijk, en stuiten op een stuk stadsmuur met een forse poort waarop vele ooievaars nestelen. Erachter ligt een mooi, rustiek pleintje. Een tijd staan we bewonderend toe te kijken. Wat een fantastische vogels. Zo middenin de stad. Op een balkon aan onze drukke winkelstraat (die uitkomt op het centrale plein van de medina, Djema el‑Fna) eten Laura tajine en ik pizza, en we drinken er een geslaagde bananensap (op melk-basis) en een heerlijk zuur citroensap bij. Het restaurant heet Mabrouka en ziet er luxe uit.
Onderstaande foto is van een deel van de medina van Marrakech, gemaakt op 12 juli. Het grote plein wordt tijdens ons verblijf in Marrakech opnieuw bestraat, wat veel drukte en soms verkeersopstoppingen veroorzaakt. Het is er doorlopend druk, met middenop het plein tientallen sinaasappel‑ en sinaasappelsapverkopers in een kring, daarbinnen vrouwen die henna-tatoeages willen aanbrengen, en her en der mannen die doorlopend klarinet bespelen (of zo'n soort instrument; zoemmara, argoel?). Ertussen zit ook een aapje aan een touw dat op verzoek van toeristen kunstjes doet.

x

Op dinsdag 13 juli gaan we eerst in onze lange gewaden naar een mooie, grote tuin aan de rand van de medina. We gaan al vóór negenen de stad in, en het is nog erg rustig, zelfs de (doorgaans zo drukke) winkelstraat naast ons hotel. In de tuin zijn grasvelden met looppaden ertussen, omzoomd door veel verschillende planten en struiken, onder meer rozen, en dadelpalmen met onrijpe dadels. Ik (draag de lange djellaba en) krijg visioenen van de tuin van Getsemane. Er zijn mannen met harken en schoffels bezig met het onderhoud. Even later houden ze een lunchpauze. Eentje komt mij vragen om een sigaret en neemt er drie mee. Ik rook Marquise. Aan het logo op het pakje te oordelen, en aan het aantal mensen dat het rookt, lijkt me dit het nationale merk van Marokko (niet een wapen met een leeuw aan elke kant, maar een wapen met een leeuw aan de ene en een man in tijgervel met een knots aan de andere). We lunchen op een dakterras aan het pleintje met de vele ooievaars, waar we op een bankje een Brit tegen het lijf lopen die zeer onder de indruk is van de ooievaars. Hij lijkt wel een jaar of veertig, maar zegt dat het de eerste keer is dat hij ze in levende lijve ziet. Ook op de torens van de moskeeën zijn nesten.
Een dezer dagen proberen we in een restaurant aan het centrale plein wat te drinken en er wat te eten bij te krijgen. Nee, dan zit u op het verkeerde terras. Maar hier boven, op het dakterras, kunt u wel eten. We bestijgen de trappen van het gebouw. Er ligt een kaart die begint bij zo'n honderdtwintig dirham voor een volledig menu. Nee nee, wij willen wat drinken en wat simpel brood. Oh nee, maar dan moet u hiernaast zijn. Wij weer verkassen naar het dakterras ernaast. Na een tijdje ook hier een ober. Eten? Nee hoor. Niet hier. Dan moet u beneden zijn. We zijn, onnodig het eraan toe te voegen, weggegaan zonder te eten. Wel een mooi uitzicht over het plein gezien.
Op vele plaatsen zien we karretjes waar verkopers cactusvruchten verkopen. De vruchten worden opengesneden, waarna het binnenste vruchtvlees wordt gegeten. We hebben het helaas niet geprobeerd. We zien deze dag in een winkeltje een valk in een kooitje, en verderop krijgen we in een winkeltje een kopje koffie aangeboden dat kaneelkoffie blijkt te zijn. We geven hem twee Camels als fooidank.

Op woensdag 14 juli gaan we weer in onze 'gewone,' westerse kleren de medina in (Laura in lange rok en ik in halfkorte broek). In een opvallend rustige winkel koopt Laura een mooie donkergroene jurk en twee paar "Berber-schoenen," en we kopen een extra handdoek omdat we er samen maar twee bij ons hebben. De verkoper zei dat hij de toeristen wel wilde tegemoetkomen en niet tot in den treure wilde onderhandelen, hoewel dat wel de Marokkaanse gewoonte is. "Daarom zal ik jullie direct een goede prijs noemen." Dat klonk mooi. Of was ook dat weer een truuk? Ergens in Marokko zegt iemand ons dat we alle vraagprijzen door vier moeten delen om op de te betalen prijs uit te komen. Wij willen geven wat wijzelf vinden dat iets waard is, het gedrag van de verkoper en de uitstraling van de winkel inbegrepen. Even verderop zitten we op straat uit te rusten. Wat een inspanning, zo'n aankoop. Het is een stil stukje van de medina. Tijdens het uitrusten krijgen we van een ons onbekende verkoper ieder een stuk meloen aangeboden, dat hij voor onze neus afsnijdt en waarna hij verdwijnt. Onderstaande foto's zijn op deze rustplek gemaakt.

x

x

Het is vandaag iets minder warm dan onze eerste dagen in Marrakech, misschien nog niet eens dertig graden. De eerste dagen waren wel bar warm. We doen een hazeslaapje in het hotel van vijf tot zeven. Ik meen dat we deze middag vanaf de ballustrade onze hotelbaas en een ander op de begane grond zien terwijl ze zitten te bidden. Daarna vieren we onze vermaanddag (drie maanden na onze herontmoeting) op het balkon van Mabrouka aan de drukke winkelstraat, met een salade en nougat‑ijs en chocolademousse, en een ober die ons herkent van de eerste keer en ons complimenteert met de Berber-djellaba.

Op donderdag 15 juli word ik (niet voor het eerst) rond vier uur 's nachts wakker van de eerste moskee-oproep van de dag, met koppijn, en om half tien worden we andermaal wakker, nu zonder koppijn. Op ons favoriete koffie‑ en ontbijt-terras, om de hoek van de winkelstraat aan het centrale plein, zien we twee jongens salto's maken (en tijdens het maken ervan zelfs in hun handen klappen), en de flikflak en ratslag doen en zo, en de ene staat een tijdje op één been op het hoofd van de ander. Daarna gaan ze op het terras snel met de pet rond. Wij kopen ansichtkaarten (Laura tien en ik ook één) en schrijven die op onze hotelkamer. De verdere dag doen we niets. Rond zes uur halen we brood, kaas en water.

We worden op vrijdag 16 juli om half negen wakker. Op ons ontbijtterras drink ik koffie en Laura sinaasappelsap, en we ontbijten met stokbrood, boter en jam, en met een chocoladebroodje waarvan we pas gisteren ontdekten dat ze dat ook hebben. Ondertussen zien we al regelmatig dezelfde gezichten langskomen in deze stad. We hebben Marrakech wel gezien. Wel leuk, maar een beetje erg toeristisch. Te veel toeristen, opgeblazen drukte. We verlaten het hotel om elf uur, nemen een taxi naar het station en vertrekken daar om één uur naar Fès.

top



Fès

Het is een hele reis. We komen om negen uur 's avonds aan, ongeveer een uur na zonsondergang dus. Vlak buiten het station komt, zoals gewoonlijk, iemand op ons af om ons een taxi aan te bieden. We willen een hotel ("petit et pas chèr"), en hij brengt ons naar een chauffeur met een Mercedes. Het merendeel van de taxi's, ook in andere steden, bestaat uit kleine Fiats en Peugeots. Hij brengt ons voor dertig dirham, vrij veel geld voor een taxirit, naar een hotel voor honderd dirham, vrij weinig geld voor een nacht in een hotel. We rijden in het donker over brede wegen, langs een indrukwekkend koninklijk paleis, en hij zet ons af bij een grote poort van de medina. (Laura: De beroemde poort Bab Bou Jeloud (The Blue Gate), één van de toegangspoorten tot Fes el Bali, het oudste, ommuurde deel van Fès. De poort is aan de buitenkant blauw, als je eronderdoor bent zie je de groene kant.) We worden er opgewacht door iemand die ons naar hotel Cascade brengt. (Avenue des Forces Armee Royales 14.) Het hotel blijkt honderdtwintig dirham, maar helaas zitten ze vol. De vriendelijk uitziende hotelbaas stelt voor dat we op het dak slapen, voor de helft van de prijs. Ja! Leuk!
We lopen achter iemand aan de trappen op. Op de bovenste verdieping wordt het plafond erg laag, en het deurtje dat naar het dak leidt is nauwelijks één meter twintig hoog. "Watch out!" waarschuwt hij ons. "It's a Japanese door!" Er is een prachtig wijds uitzicht over de stad. De poort waardoor we de stad binnen zijn gekomen is erg mooi, en er zijn tal van moskeeën, smalle straatjes en bebouwde berghellingen rondom. Op het dak past Laura op de rugzakken (er zitten nog vier of vijf toeristen) en ik ga betalen. Ik maak meteen kennis met "le docteur de l'hôtel," die me stuff laat zien en ruiken en meerdere malen benadrukt dat dit de beste stuff is die we kunnen krijgen, en ik reken af bij de hotelbaas, die me zegt dat we bij hem bier, wijn en rookwaar kunnen regelen. Tijdens ons gesprekje staat naast hem een overduidelijk dronken vent op zijn benen te zwalken. Overal in Marokko is ons hash aangeboden, veelal niet meer dan een gefluisterd woord in het voorbijlopen, maar nergens zo vaak als in Fès. Het is ook de enige plek waar we een aantal maal daadwerkelijk een brok hash te zien krijgen. De toeristen op het dak van het hotel zitten overigens overduidelijk te blowen, twee van hen door een lange pijp. Ze zien er uit als hippies.
Laura steekt de kaars aan die we in het eerste kruidenwinkeltje in Marrakech hebben gekocht, maar het waait teveel op het dak. Vrijwel meteen komt een meneer op ons af die zich voorstelt als de bouwer van het metalen hekwerk rond het dak, die ons (erg stoned lijkt en) ongevraagd helpt met het brandend houden van de kaars. Hij zoekt een tochtvrije plaats en een standaard om de kaars in te zetten, en daarna komt er een ander bij, die zich voorstelt als Ismael. Hij haalt plastic flessen, zet de kaars in een lege wijnfles en balanceert de plastic flessen eromheen, en als de kaars uiteindelijk brandt is het zeker anderhalf uur en een moeizaam gesprek in het Frans later. We hebben twee dekens gekregen (we hebben wel matjes maar geen slaapzakken meegenomen) waarvan we er één uitspreiden op het dak om onder de andere te liggen, en rond half twaalf gaan we slapen, met de rugzakken tussen ons en het hekwerk in. Alles okee hier. Onderstaande vier foto's zijn 's avonds vanaf het dak gemaakt, en de vijf foto's erna de volgende ochtend bij zonsopgang.

x

x

x

x

x

x

x

x

x

Om vier uur worden we (natuurlijk, onvermijdelijk) wakker door de oproepen van de moskee, en zien we een enorme hoeveelheid zwaluwen in de lucht. Ik zie de zon opkomen en maak nog een paar foto's. We slapen door tot de hitte rond half negen. Het is zaterdag 17 juli. Als er een kamer vrijkomt vandaag, willen we wel blijven. Wat een leuk hotel.
En wat een leuke stad. Na de koffie lopen we een stukje medina. Door de mensen van ons hotel worden we, als een grap, gewaarschuwd voor een restaurant-eigenaar die opdringerig zijn tot een kunst heeft verheven waardoor het niet meer opdringerig overkomt. Altijd lachen met die vent, hoewel er zelden mensen op zijn terras zitten. "Pay no attention," zegt iemand naast hem, "he's crazy!" "Aha!" merken wij meteen op. "We like that! We're crazy too!" Het is een grote stad. Overal wiet en hippie-achtige toeristen, en meer ezeltjes en muildieren door de nauwe straatjes van de stad dan we tot nu toe gezien hebben. We kopen nog drie ringen (eentje in de vorm van een rond gebogen palmblad, eentje een beetje mooi en iets verderop een heel mooie, brede), en gaan dan voor een lunch terug naar ons kleine pleintje vlakbij de mooie poort. De poort is aan de binnenkant van de stad ingelegd met groene en aan de buitenkant met blauwe steentjes.
Laura eet een tajine en ik een kofta als we achter ons de obers horen roepen: "Japan! China! HongKong! Vietnam! Laos!" Daarop zien we een vriendelijk glimlachende man met Aziatisch uiterlijk in zijn eentje het terras op komen wandelen. Hij lijkt ervan te genieten dat iedereen zijn herkomst probeert te raden en dat het niemand lukt. Hij gaat zitten aan het tafeltje naast ons, en zegt uiteindelijk: "Kuala Lumpur!" eraan toevoegend, nauwkeurig articulerend en met trots in zijn stem: "My country is Malaysia." We raken even met hem aan de praat. Hij heeft een maand door Spanje getrokken, en valt nu in Marokko van de ene verbazing in de andere. "Wat verbaast u het meest?" vraagt Laura, en na lang nadenken antwoordt hij: "Alle handwerk. Niks geautomatiseerd. En al die ezeltjes overal, bijvoorbeeld."
We doen een middagdutje (we krijgen kamer nummer één) en gaan 's avonds weer de stad in. We bedenken ons dat ons krankzinnige hotel vol hippies en andere gekken en zelfs deze hele stad één grote hallucinogene droom is. Over het dak van restaurant La Kasbah tegenover ons hotel is een tentzeil gespannen, zodat het een overdekt terras is. Het waait er vrij hard. We eten er shishkebab, vergezeld door een mooie (Sheeba-achtige perzische) poes die de huispoes lijkt. Laura voert het dier kleine stukjes vlees. In de lucht vliegen weer grote zwermen zwaluwen. We slapen deze nacht van elf tot acht.

Het is zondag 18 juli. Om negen uur zijn we al buiten, voor een wandeling rond de stad. Bij een andere stadspoort dan de 'onze' laat Laura een van haar schoenen repareren door een ambachtelijk schoenmaker onder een zeiltje. Hij schudt zijn hoofd als we willen betalen, en dus fooien we hem maar flink. We lopen over een grote begraafplaats langs een van de hellingen rond de stad, en hebben een mooi uitzicht over Fès. Er zijn geen looppaden op de begraafplaats, en we moeten regelmatig over de graven heen stappen. Onderstaande foto's zijn van vandaag (het ezelbordje hangt in de medina, en betekent schijnbaar niet Verboden voor ezels maar Pas op voor de ezels).

x

x

x

x

We wandelen langs een groot, oud fort dat in opdracht van het ministerie van defensie wordt gerestaureerd, en ontmoeten er een Berber-tapijtverkoper die ons, ondanks de hitte, voor twintig en later tien euro een mooi wollen tapijt wil verkopen. Nee, dank u. We lopen helemaal door naar een bergtop met erop ruïnes van een toren (waarbinnen een groene hagedis over de muur kruipt) en van een poort. Boven de poort merken we weer vliegende ooievaars op. Op de terugweg drinken we ieder een glas sinaasappelsap bij een klein stentje op het autobusstation (waar Laura door de verkoper over haar hand wordt gekrabd en ik een trekje van een joint krijg aangeboden). Rond twaalf uur eten we een ontbijt in de medina. Gisteren was het nog onder de dertig graden, maar vandaag is de warmte weer terug.
Terug in de stad voel ik me besluiteloos en wazig, en vind dat we te weinig geld bij ons hebben (het valt feitelijk wel mee). We laten ons vertellen dat bankautomaten alleen in de nieuwe stad te vinden zijn, en we nemen een taxi erheen. Voor dertig dirham heen en weer om flappen te tappen. Terwijl de taxi op ons wacht en wij pinnen, kunnen we een giechelbui (uit schaamte?) nauwelijks onderdrukken. We eten Yummy vegetarian sandwiches die we vanuit het raam van onze hotelkamer aangekondigd zien en zoeken even naar de herkomst van de Afrikaanse muziek die we op de kamer vaak horen. De winkels zijn hier geopend van zeven uur in de ochtend tot elf uur 's avonds.
's Avonds zitten we op het dak van het hotel en lopen er de hekkenbouwer weer tegen het lijf. Hij spreekt lang met ons, over Fès, Marokko, de hamman, zijn vijf kinderen en zijn hobby, het schrijven van liedteksten.

Als ik de volgende ochtend om acht uur wakker word, ben ik aan de diarrhee. Yummy! Het is maandag 19 juli. We blijven vandaag in de buurt van het hotel. We verhuizen van de driepersoons kamer één naar de kleinere kamer zeven (met alleen een klein raam dat op een binnenplaats uitziet) omdat er een groep van veertig Spanjaarden arriveert. Ik slaap 's middags terwijl Laura brood, kaas, bananen en water koopt. Ik droom over eten (da's zeldzaam). Morgen vertrekken we misschien.
In de stad lopen we regelmatig een oudere man tegen het lijf met een zielige blik in zijn ogen, een trosje houten kamelen in de ene en een losse in de andere hand. In een poging ze te verkopen tilt hij ze zwijgend een beetje omhoog. Op onze laatste dag in Fès merkt Laura op: "Volgens mij is hij zo dement als een deur." Van vijf tot zeven zitten we weer op het dak, en genieten van de avond, de zwaluwen en het uitzicht. 's Avonds eet Laura tajine en ik couscous. De nacht van maandag op dinsdag wordt geteisterd door asociale, luidruchtige Spanjaarden en hun transistor‑radiootje, tot zeker twee uur 's nachts. Ze kijken vol verbazing en schrik als ik geen Spaans blijk te spreken en gaan desondanks gewoon door in het Spaans. Ik antwoord in het Nederlands, en laat hen hogelijk verbaasd en mezelf in een lachbui achter. Het lijkt of ze denken dat ze alleen op de wereld zijn (en dat ze nog steeds heer en meester in Marokko zijn). Deze nacht droom ik dat mijn hele familie wordt gearresteerd en ik in mijn eentje op zoek moet naar een goede advocaat.

Op dinsdag 20 juli worden we om half acht wakker. Het is vandaag meer bewolkt. Al sinds enkele dagen worden we meerdere malen gegroet door een vriendelijk uitziende meneer, en tijdens onze koffie op het pleintje bij de groen-blauwe poort komt hij op ons af. Hij draagt een baret, een dun baardje en links een oorringetje. Als Laura er een opmerking over maakt, zegt hij dat hij het ringetje op de Dam in Amsterdam in 1968 heeft laten aanbrengen. We rekenen af op het terrasje en volgen hem naar zijn kruidenwinkeltje in de medina. Het ligt achteraf, in een rustige (bijna zelfs stille) straat, en de winkel zelf is erg ruim. We laten ons er door de verkoper wierookstenen (cadeautje voor Bas) en sandalwood-olie verkopen en rozencrème aansmeren. De man met de baret geeft ons zijn visitekaartje en vraagt (of we hem muziek van Jefferson Airplane op cassette willen opsturen en) of we in Nederland reclame voor hem willen maken. Bij deze. "Chez Marikaz" / Herboristerie Bou Inania / Parfums Naturel et Epices / Rue Tala'a Kebira Derb Moulay Abdelmalik 17 / Fes / Tel : 055 63 35 25 / GSM : 063 13 80 31. (Laura: 'Derb' betekent geloof ik 'wijk' of 'buurt' of 'steeg'ofzo. Maar geen steeg met die naam te vinden in de stad, laat staan bij die straat. En de Madrassa (school) Bou Inania) is niet heel dichtbij, maar het is ook niet gek om een winkel naar Abu Inan Fariste noemen.)
De taxichauffeur legt onze rugzakken los in een hekwerkje op het dak van de taxi, en we zijn om kwart over elf op het station. Om kwart over twaalf nemen we de trein uit Fès naar Tanger. Op het perron zien we een vrouw haar lange haren losgooien en denken: "Pas maar op, mevrouw! Mannen zijn (schijnbaar) beesten hier. Bovendien kunnen we uw enkels zien. Foei!"

top



Terug in Tanger

Bij het loket voor de kaartjes wordt gedrongen. Diverse mensen dringen op weinig zachtzinnige of sociale manier voor bij het binnengaan van de trein, ook iemand die we op het perron een half uurtje geleden nog een zitplaats aanboden door onze rugzak weg te halen. Hoezo beleefdheid?
Langs het spoor staan vele agave-cactussen. Langs de autowegen nabij het spoor staan waarschuwings-verkeersborden (driehoekig met een rode rand) met daarop een tekening van een stoomlocomotief, compleet met een wolk stoom. Spoorbomen zijn er heel zelden. We zien armoeiige dorpjes met grote stenen of autobanden bovenop de golfplaten of rieten daken. Het hele land is vergeven van de plastic zakjes, vaak zwart. Sommige velden vlak buiten de steden liggen er mee bezaaid. Bij alles wat je koopt, hoe klein ook, krijg je zo'n fucking zak.
Er wordt veel geslapen in onze coupé. Op een gegeven moment zijn zeven mensen aan het dommelen en ben ik als enige nog wakker. En dan zien we de eerste buitenwijken van Tanger. "Hier begint het getanger." "Ja, hoe langer, hoe Tanger." We arriveren om zes uur, en laten ons voor vijftig dirham (nogal veel) in een Mercedes-taxi naar het centrum brengen. We begrijpen elkaar nauwelijks en we laten ons op het schuine plein afzetten. We willen terug naar waar we vandaan kwamen, maar van de wijk Petit Socco heeft de chauffeur nog nooit gehoord.
Hotel Marhaba (Rue des Postes, in Petit Socco) blijkt moeilijk terug te vinden. We vragen het een keer of drie aan mensen die in de buurt lijken te wonen, totdat iemand voor ons zijn winkel afsluit om ons erheen te kunnen brengen. Hij laat zich vergezellen door twee jochies, en vraagt het tijdens de wandeling nog een aantal maal aan voorbijgangers. We herkennen steeds meer van de stad van twee weken geleden, en uiteindelijk zien we de Rue des Postes. De naam van de straat is doorgestreept, en er staat een andere naam onder. En een deel van Tanger is in de tussentijd opnieuw bestraat. Maar het is wel degelijk ons pension Marhaba. We bedanken de meneer, maar hij is weg voor we hem goed en wel kunnen vragen wat hij ervoor terug wil. Fooi deze twee jochies maar, gebaart hij. Maar geen sigaretten alsjeblieft. We nemen onze intrek weer, nu in kamer vier op de eerste verdieping.
Bij een vriendelijk en niet toeristisch lijkend restaurantje eten we sardine-tajine. We zijn nu immers weer vlak bij zee. De kok is dik en geeft ons geen bestek tot we er speciaal om vragen. Hij geeft mij een klopje op mijn schouder als een soort verontschuldiging. Die domme Europeanen ook. Als god ons met bestek had willen laten eten, had hij ons in plaats van vingers wel een vork en mes gegeven! De tajine zit niet in een (traditionele) stenen bak met stenen deksel maar ligt gewoon op ons bord. Mooi zo. Samen met twee Fanta hoeven we niet meer dan veertig dirham te betalen. Tijdens ons eten zit achter de toonbank iemand te bidden. Om negen uur zijn we terug in het hotel, en we slapen van elf tot acht de volgende ochtend.

Het is woensdag 21 juli. 's Ochtends drinken we koffie op een terras aan de boulevard, en regelt een tolk voor ons ontbijt bij een winkeltje vlakbij (brood en La Vache Qui Rit), dat we op het terras mogen opeten. Daarna gaan we naar het strand. Laura zwemt, ik ben in djellaba. Ik djellaba. Kamelen zwoegen in verre stranden, geheel gekleed gaan zij te water. Fanta vasj quiri markies.
Rond half zeven eten we in een luxer restaurant shishkebab (de ober spreekt een paar woordjes Nederlands en biedt me aan het eind van de maaltijd ondanks alle luxe toch weer hash aan), en om negen of tien uur gaan we slapen. We hebben nog tot middernacht last van de enorm luide televisie met een Amerikaanse film in het koffiehuis naast ons hotel.
Van Tanger en van Fès blijf ik diep onder de indruk. Allebei vanwege hun eigenheden, hun echtheid. Fès groot en mooi, kaleidoscopisch en zelfs hallucinatoir (ik heb er niks gerookt dan gewone sigaretten), Tanger klein maar druk en veelvormig, als havenstad. Marrakech had in vergelijking daarmee ook wel eigenheden en was echt, maar het toerisme overheerste. Marokko nagebouwd in het klein (of Madurodam maar dan in het groot, zo je wilt). Fès en Tanger waren allebei pretentieloos, voor mijn gevoel. "I yam what I yam and that's what I yam." Ik was ook wel met enige verwachting naar Marrakech gegaan. Twaalf jaar geleden hadden mensen mij op de bazaars in Istanbul verteld dat er op de wereld maar één markt groter was, en dat zou dan die van Marrakech zijn. Ach...

Op donderdag 22 juli worden we om zeven uur wakker, en in de ochtend drinken we per ongeluk een kopje suiker met koffie. We verkassen voor echte koffie naar de boulevard. Daarna worden we in de medina teruggevonden. We herkennen hem niet onmiddellijk, maar hij herinnert zich dat we in zijn winkel djellaba's hadden willen kopen, en op dat moment weten we allebei weer dat het die mooie, grote, ruime winkel was, middenin de medina van Tanger. Gompie ja, leuk. We volgen hem, en kopen bij winkels van zijn familie korte broeken en een klein handbeschilderd asbakje voor in de slaapkamer. Het is nog rustig in de medina, zo vroeg 's ochtends. Veel winkels zijn nog dicht of gaan net open, en er zijn nauwelijks toeristen op straat.

top



Huiswaarts

Om twaalf uur zijn we op de boot, die rond één uur Marokkaanse tijd vertrekt en om zes uur Spaanse tijd aankomt. Op de boot eten we Magnum-ijsjes onder een overkapping aan dek, we genieten van harde wind op de voorplecht, vlak onder de brug, en ik zie twee wel erg grote dolfijnen samen zwemmen in een langzame beweging (misschien bultruggen of zo?). Later zien we ook weer meer gewone dolfijnen. In Algeciras gaan de rugzakken en moeten de heuptasjes op een lopende band door een scanner. We herkennen de stad en lopen naar het treinstation. Daar vertrekt alleen een trein naar Granada om half tien of zo en een trein naar Ronda om half zeven, die we nemen.
Ongeveer twee uur later zijn we in Ronda en nemen onze intrek in Hostal Andalucia, tegenover de ingang van het station. We vallen om van verbazing over de schone kamer en de luxe. Op de kamer zijn een televisie met afstandsbediening, een airco met afstandsbediening, schone handdoeken en een bad (!). We wassen ons uitgebreid, halen rond tien of half elf twee broodjes (kaas en tonijn) en twee bier in de stationsrestauratie, ondanks alle moeite om ons verstaanbaar te maken in het Spaans, en slapen van ongeveer elf tot ongeveer negen. Onderstaande foto's zijn gemaakt in de badkamer in het hotel.

x

x

We ontbijten om tien uur met koffie en tosti's in dezelfde stationsrestauratie. Het is vrijdag 23 juli. De eerste trein naar Madrid gaat om vijf voor half vijf, daarna één om half twaalf. Nog zes uren om Ronda te bekijken. De oude stad ligt prachtig hoog boven een vallei waar zich in een ravijn een riviertje met watervallen doorheen kronkelt. We zitten wat in parkjes en genieten van de mooie stad. Onderstaande foto's zijn van de vallei en het riviertje.

x

x

Eenmaal terug blijkt dat de trein van half vijf alleen toegankelijk is met een reservering en helaas al vol zit. Jammer, dat hadden we eerder moeten navragen. We besluiten om er desondanks in te springen. Er staan controleurs bij de deuren, maar Laura zegt dat we in de 'corridor' willen zitten en we kijken er zielig bij. Het mag, zeker als we een briefje van twintig euro laten zien. We ontmoeten in Spanje nauwelijks of geen mensen die een andere taal spreken dan Spaans, ook niet achter een loket of in een uniform. 't Is toch de enige taal op deze wereld? Nou dan!
De hele reis zitten we in de bar in de restauratiewagon, vergezeld van zes blikjes cerveza. Het toilet is er groot. Om elf over negen 's avonds bereiken we Madrid Atocha. Zonder problemen vinden we op station Chamartin spoor dertien waar de nachttrein gereed staat, waarin we twee couchettes hebben gereserveerd. We slapen gescheiden (mannen en vrouwen), met weliswaar alleen de wand van de coupé ertussen, en beleven een barre nacht. Wat een muffe lucht. Allebei worden we rond deze tijd flink verkouden. Om vijf voor half acht 's ochtends stappen we uit in Hendaye, de Franse grensplaats nabij de Pyreneeën (naast Irún), waar we de (rookvrije) TGV van vier voor acht nemen naar Parijs.

Op zaterdag 24 juli komen we rond één uur aan op Parijs Montparnasse. Het is een heel gedoe, die stad. We staan lang in de rij omdat er voor alle Parijzenaars maar twee kaartjesautomaten zijn en de toeristen het menu niet begrijpen. Een Nederlandse mevrouw vergeet haar kaartjes mee te nemen; ik wijs haar erop. Het is een heel eind lopen van het TGV-station naar de metro, over trappen en door schier eindeloze gangen. De metro is propvol. Dertien stations van Montparnasse naar Gare du Nord. Daar aangekomen blijkt dat we plaatsen moeten reserveren. We willen naar Antwerpen, voor de laatste dag van de vakantie, maar er rijden geen gewone treinen meer. Alleen Thalys-treinen, vertelt ons de meneer van het Thalys-loket, maar hij kan het niet voor ons regelen. Aansluiten in de rij. Hij kan ons wel vertellen dat het ongeveer tien euro zal kosten. We sluiten aan. De Thalys stopt niet op het kopstation Antwerpen Centraal maar alleen in Berchem. De mevrouw bij het loket zegt dat de reserveringen veertig euro kosten. Veertig? Dat hebben we niet meer contant. Ik toon haar mijn Postbank-pasje. Ja hoor, dat mag. Ze haalt het door een automaatje en vraagt me zonder mijn pincode te willen om mijn handtekening te zetten, alsof het een credit‑card is. Ben benieuwd. Later blijkt dat de Postbank het bedrag gewoon van mijn rekening heeft afgeschreven.
We gooien onze rugzakken neer in de stationshal en komen er dan achter dat we reserveringen hebben voor de eerste klas. Vandaar die prijs. Laura gaat terug naar het loket en begrijpt dat ons deze reserveringen zijn verkocht omdat de tweede klasse vol is. Wel. Okee dan. We hebben die van vijf voor drie gemist en nemen die van vijf voor vier. Diverse malen wordt een andere trein aangekondigd op de borden, en volgens andere borden is onze trein al vertrokken. We stappen in. Het blijkt er erg luxe, met extra ruimte in de breedte en in de lengte (benen), met gratis krant-achtige bladen (onder andere de Telegraaf, Le Figaro en Het Nieuwsblad van Vlaanderen met strand‑ en sportnieuws) en er komt een karretje langs dat ons broodjes en drinken geeft. We zijn nog steeds erg verkouden. Laura dommelt een beetje.
We komen rond zes uur aan in Antwerpen en nemen een lokale trein. De conducteur ziet ons en laat de trein nog een paar seconden staan om ons in te laten stappen. Enkele minuten later zijn we op het Centraal Station. Wat is het een mooi station, duidelijk gerestaureerd in de afgelopen tien jaar, met veel marmer, houten armleuningen langs de trappen en veel goudkleurige versieringen. Buiten is een kermis gaande. Ik ben hier in elf jaar niet geweest. We besluiten om een taxi te nemen naar een goedkoop hotel. Als we de rugzakken achterin de Mercedes willen gooien, haalt de chauffeur er nog snel een opengeslagen krant met tabak uit weg. Hij heeft een indrukwekkende snor. Ik stap eventjes uit om een hotel te bekijken van achtenzestig euro per nacht, en hij brengt ons even verder, op de Osystraat, naar een hotel dat veertig euro blijkt te zijn. Er is een feest gaande met veel Afrikaanse gasten. Als we de chauffeur betalen, geeft hij ons wisselgeld uit een pakje sjek. Handige portemonnee.

top



Afrika in Antwerpen

Er is harde muziek en volop bier. De meneer achter de bar is een tijdje bezig, en komt dan weer op ons af om te vertellen dat kamer vijf weliswaar vrij is, maar de sleutel zoek. Even staan we in dubio. Maar welja, we doen het. Het ziet er hier wel vertrouwenwekkend uit. We bekijken de kamer en helpen en passant ook zoeken naar de sleutel. We vinden alleen de houten sleutelhanger. Beneden vallen we met onze neuzen in het feest.
Een dikke meneer draait de muziek, Afrikaanse en westerse dansmuziek, en maakt een opmerking over mijn Pink Floyd-shirt. Hij heeft ze nog gezien tijdens de Animals-toernee en heeft alles van ze, zegt ie. Achter de bar staan onder meer flesjes Guinness. Een meisje geeft ons ieder een flesje Stella Artois. Het meisje en de dikke meneer zijn samen met ons zo'n beetje de enige blanken op het feest. We spreken Engels met de aanwezigen, die uit Kenia blijken te komen. We worden meteen omarmd door een potige vent, en we horen dat het feest al de hele middag gaande is. Ik zeg dat we zelf net terugkomen uit Afrika. We moeten op Afrikaanse muziek dansen met een lief uitziende mevrouw van een jaar of vijftig, zestig. Zij blijkt de moeder te zijn van de vriendelijke, met een verontschuldigende blik kijkende jongen die de sleutel aan het zoeken was, en ze is de bedrijfsleider. Ze is nogal dronken. Ze vindt dat Laura te sexy danst en wijst haar lachend terecht. We worden voorgesteld aan Susan uit Roosendaal, en spreken ook met haar Engels. Laura douchet en trekt haar groene jurk uit Marrakech aan, en na nog twee bier gaan we op zoek naar eten.
We blijken in de Afrikaans-Chinese wijk te zitten, en we gaan naar binnen bij een klein restaurantje zonder opsmuk met op het raam de tekst African food. Nee, iets te eten heeft ze niet, vertelt ons een niet al te vriendelijk kijkende mevrouw, of we moeten genoegen nemen met "rice and stew"... Oh ja. Wij wel. Het is hier wel gezellig. Aan de muur hangen platen van Maria en andere godlovende teksten en afbeeldingen, en op onze tafel ligt een uitnodiging voor een begrafenis, vorige week, van een mevrouw die drieënvijftig is geworden. Aan een ander tafeltje zitten drie jongens flesjes Guinness te drinken. De muziek is Afrikaans en staat hard. We krijgen een fles mineraalwater op onze tafel en ze vraagt wat we willen drinken. Laura bier (ze krijgt een halve liter Duits Beck's) en ik Guinness. Laura vraagt om een maïskolf, die ze op een tafeltje verderop ziet liggen. Nee, da's alleen voor onszelf, krijgt ze te horen. Maar als het eten wordt opgediend ligt er toch een maïskolf bij. De rijst is veel en het vlees is scherp. Erna stappen we vrij snel maar weer op.
Antwerpen is flink veranderd in de elf tussenliggende jaren. Er zijn nog maar weinig vervallen gebouwen over, weinig lege bouwplaatsen, weinig aftandse hofjes. Alles lijkt te zijn of te worden gerestaureerd. Tal van cafeetjes zijn verdwenen of aan het verdwijnen, om plaats te maken voor luxe restaurants of kleding‑ of parfumwinkels.
De volgende ochtend, zondag 25 juli, pakken we om half twaalf onze rugzakken in om uit te checken, maar eenmaal beneden blijkt de voordeur op slot. Door een deur met kapotte ruitjes zien we de eigenaar liggen slapen. Ze heeft vast een kater. We proberen haar wakker te maken maar ze slaapt te diep. Er wordt wel een hondje wakker dat begint te blaffen, en het lijkt of de mevrouw wakker wordt, maar ze draait zich om en slaapt weer door. Toen ik vannacht om half vier naar de WC ging, was er nog Afrikaanse muziek beneden, alhoewel iets minder luid. Uiteindelijk komt een andere gast van het hotel naar beneden, die de sleutel heeft. Hij laat ons naar buiten. "Ja, die sleutel, da's hier wel nodig," merkt hij laconiek op.
We zijn nog geen honderd meter bij het hotel vandaan als ik merk dat ik mijn ring mis. Niet mijn trouwring weliswaar, maar toch de mooiste ring uit Marrakech. En terug naar binnen kan niet. De bel lijkt niet te werken. Uiteindelijk schrijven we een briefje dat we er in de brievenbus gooien, en we vertrekken. Wat een gedoe. Pas als we in café Jozef aan de koffie zitten en ik van schoenen verwissel, merk ik dat de ring los in mijn rugzak zit. Wat een opluchting. Die moet tijdens het inpakken van mijn vinger zijn afgegleden.
Ontbijt serveren ze in Jozef alleen tot elf uur 's ochtends. We ontbijten dus op het Wapper met uitsmijters en jus d'orange in een vrij duur restaurant met gasten die iets als Bulgaars spreken, en daarna lopen we door de stad richting Schelde. We zien de rivier en de gerestaureerde kades vol toeristen, en op de terugweg vinden we bij toeval De Billenkletser, een café waar ik vroeger veel zat als ik in Antwerpen was, op de hoek van de Hoogstraat en de Haarstraat. Het is er nog gezellig. Daarna wandelen we langzaam terug naar het station. De trein naar Rotterdam, Nederlandse wagons vol luidruchtige Nederlanders, vertrekt rond vijf uur.

x

top

© HuizeLaMa.nl - Deze pagina is bijgewerkt op 01-05-2020 15:24